Sara zit schuin naast me en kijkt me verwachtingsvol aan. In haar zeven levensjaren heeft ze meer meegemaakt dan veel van haar leeftijdsgenoten. Het gezin is jaren geleden gevlucht naar Nederland en Sara heeft te maken met lichamelijke beperkingen. Er speelt veel in het gezin, ook zijn er zorgen met de andere kinderen. En Sara, die is vrolijk en vriendelijk en klaagt eigenlijk nooit. Ze doet goed mee in de klas en past zich prima aan.
Haar leerkracht heeft gevraagd of ik een aantal gesprekken met haar wil hebben. Juist omdat Sara uit zichzelf geen extra aandacht vraagt. Ze zit in een grote groep en dan ontbreekt het je als leerkracht vaak aan tijd om eens langer met een kind alleen te praten.
In het eerste gesprek onderzoeken we haar talenten. Ze heeft er veel! Vol plezier vertelt ze over de dingen waar ze blij van wordt, waar ze energie van krijgt. En zegt dat ze al weet wat ze later wil worden: ze wordt dokter! Dan kan ze anderen helpen én zichzelf. Of ze wordt juf, want dan kan je natuurlijk ook kinderen helpen. Ze wil ze dan vaak vragen hoe het met hen gaat. En als het niet goed gaat met een kind, dan belt ze de ouders.
In het tweede gesprek dat ik met haar heb ligt de KAART op tafel, een mooi hulpmiddel om te gebruiken bij gesprekken. Ik laat haar verschillende dingen zien, zoals de poppetjes en de glazen steentjes die als tranen kunnen worden gebruikt. Sara zet een poppetje neer bij een afbeelding van mensen. Ik vraag of ze wil vertellen waarom haar poppetje daar staat. Ze zegt: ik wil bij mensen staan, lekker kletsen en spelen. Spelen met mijn broertje en mijn moeder.
Dan zet ze een poppetje op het hart. En zet er nog heel veel poppetjes bij. Waarom op die plek? Sara zegt: ik hou van ze. Ze noemt wie er allemaal staan. Het hele gezin en ook de vriendinnen. De juf mag er ook bij, want die is lief.
Ik pak een gouden draad en vertel dat het fijn is om met elkaar verbonden te zijn. Het draad leg ik om alle poppetjes heen en vraag of ik het in de vorm van een hart neer zal leggen. Ja, maar dat wil Sara graag zelf doen. Ze kiest uit de emotiekaarten verschillende kaarten die passen bij de zaken die we bespreken. Als ze vertelt over verdrietige dingen die zijn gebeurd, vraag ik of ze tranen wil neerleggen op de plek op de KAART waar ze volgens haar passen.
Ze pakt eerst één traan en legt die neer. Maar dan pakt ze meer tranen en legt ze op verschillende plaatsen. Ik schrijf op een papiertje wat ze vertelt over het verdriet en leg dat bij de tranen. Dan ziet ze de rode clownsneus die in de doos met materialen ligt. Die vindt ze leuk! Ze vertelt dat er in het ziekenhuis ook clowns waren. Ze wil die rode neus heel graag uitproberen en vraagt of ze hem straks aan de juf mag laten zien. Dat mag. Na afloop van het gesprek loopt ze met een stralend gezicht door de gang, mét een rode clownsneus op haar neus. Ik verheug me nu al op het volgende gesprek.